Waarden en identiteit

‘Defensie is een weerspiegeling van de maatschappij’: het is een gevleugelde uitspraak die al eens door militairen in de mond wordt genomen. Dat gebeurt vooral wanneer er in de pers berichten verschijnen over laakbaar gedrag door collega’s of wanneer we als militair geconfronteerd worden met negatieve fenomenen in onze organisatie waarmee we niet wensen geassocieerd te worden, zoals het gebruik van verdovende middelen, seksueel grensoverschrijdend gedrag of het organiseren van striptease acts… Dikwijls wordt er dan enigszins verontschuldigend en vergoelijkend gereageerd, deels om de goede reputatie van onze organisatie te beschermen, deels om onze onmacht te camoufleren om doeltreffend op te treden tegen die fenomenen. Ook toen ons land in de ban was van de gebeurtenissen rond wijlen Jürgen Conings en er naarstig gespeculeerd werd over extreemrechts in onze gelederen, werd regelmatig opgeworpen dat ons personeelsbestand slechts een doorsnede was van de bevolking. Lees: eigenlijk zijn er geen grote verschillen tussen militairen en burgers. Maar is dat wel zo? Is Defensie werkelijk vergelijkbaar met de rest van de samenleving? Hebben militairen dan geen eigen identiteit? Ik ben overtuigd van wel en het lijkt me dan ook nuttig om even stil te staan bij die identiteit, bij de waarden waar we voor staan, en bij de voorwaarden om ze met succes te kunnen blijven verdedigen.

 

Ondanks de spijtige voorvallen in de voorbije weken en maanden, heeft Defensie de voorbije jaren keer op keer bewezen dat professionalisme, beschikbaarheid, planningsvermogen en snelle inzetbaarheid geen loze begrippen zijn. Zowel bij de migratiecrisis in 2015, na de aanslagen in 2016 en bij de huidige pandemie kon de Belg rekenen op het onvoorwaardelijk engagement van het personeel van Defensie en gaven we het beste van onszelf om bij te springen waar anderen onvoldoende capaciteit hadden of faalden. In de voorbije maanden werd dat opnieuw aangetoond bij de overstromingen in de Luikse regio en in Limburg en bij de evacuatie-operatie uit Kaboel. De kritiek op de vermeende laattijdigheid van onze inzet beschouw ik daarbij trouwens als ongefundeerd en zelfs oneerlijk. Ik ben er net van overtuigd dat onze acties het vertrouwen van de burger in Defensie de hoogte hebben ingejaagd, ondanks het groeiende besef bij de burgers – én bij de politieke besluitvormers – dat de structurele onderfinanciering van de voorbije decennia haar tol eist. Defensie boezemt vertrouwen in – steeds meer, wil ik eraan toevoegen. Dat vertrouwen is trouwens niet alleen beperkt tot de eigen landgenoten. Ook in het buitenland heeft de Belgische militair een reputatie van professionalisme, degelijkheid en betrouwbaarheid, dankzij de jarenlange inzet van duizenden collega’s in talloze brandhaarden op drie continenten en op zee.

 

Voor een groot stuk is dat vertrouwen het resultaat van de waarden die we aankleven en die we tijdens de (basis)vorming of tijdens andere interne opleidingsmomenten gedurende de loopbaan ingelepeld hebben gekregen. Die waarden hebben onlangs een update gekregen: integriteit, respect, loyaliteit en moed zijn voortaan de kernwaarden voor al het personeel van Defensie, militairen én burgers. Het zijn meer dan “nieuwe” begrippen die kandidaten of nieuwe collega’s van buiten moeten leren, of woorden die we op affiches zien verschijnen in de gangen van onze organisatie. Die waarden bieden een vanzelfsprekend houvast voor ons denken en handelen, ze geven richting wanneer dilemma’s opduiken. Ze fungeren als vuurtoren in een soms woelige zee. En, last, but not least, ze zorgen voor een “wij-gevoel”.  Het (h)erkennen, delen en beleven van deze waarden brengt ons samen en herinnert ons aan wat ons trots maakt om bij Defensie te horen, met of zonder uniform.  En in deze tijden waarin de maatschappij steeds meer gepolariseerd wordt, is verbondenheid dikwijls een reddingsboei.

 

En in samenhorigheid scoort Defensie goed. Militairen hebben allemaal hun comfortzone moeten verlaten, de knepen van het vak moeten leren in uitdagende omstandigheden, samen de kou getrotseerd en hongergeleden, naar veeleisende instructeurs en chefs moeten luisteren en op elkaar moeten vertrouwen… Zoiets creëert een sterke mentale band en een gemeenschappelijk waardenkader. Ook gemeenschappelijke cursussen, zendingen in het buitenland in uitdagende omstandigheden, plechtigheden, korpsmaaltijden en andere sociale activiteiten dragen bij tot de cohesie die ons na aan het hart ligt en die maakt dat we regelmatig tot het besef komen dat Defensie “toch een kleine wereld is”. Solidariteit, kameraadschap en collegialiteit, je leert het nergens beter dan bij Defensie. De vlag die de lading van die eigenheid waarschijnlijk nog het best dekt, is het begrip ‘korpsgeest’ – ‘esprit de corps’ zoals de Nederlanders weleens plegen te zeggen. Korpsgeest verklaart waarom personeelsleden van Defensie honderd kilometer rijden om een verjaardagsfeestje van een collega bij te wonen, of waarom de kerken (in niet-corona tijden althans) vol zitten met oud-collega’s van twintig jaar terug, wanneer een collega ten grave wordt gedragen.

 

Die korpsgeest en de waarden die ertoe bijdragen, moeten we koesteren en daarvoor moeten we inspanningen blijven doen. Een strikt waardenkader is echter maar doeltreffend indien er ook manieren bestaan om corrigerend op te treden wanneer er buiten de lijntjes wordt gekleurd. Zelfdiscipline komt niet altijd vanzelf en heeft de neiging om af te kalven met de jaren. Om het vertrouwen van de bevolking – en van de collega’s – niet te verliezen, is ingrijpen daarom soms noodzakelijk en daarvoor hebben we een efficiënt, eigentijds, maar vooral rechtvaardig tuchtstelsel nodig. Ik ben me ervan bewust dat hier het schoentje wringt, niet zozeer door de occasionele onrechtvaardigheden uit het verleden, maar vooral door een groeiend gevoel van straffeloosheid dat velen onder u ervaren en met mij hebben gedeeld in de voorbije maanden en jaren. De perceptie bestaat dat het evenwicht tussen rechten en plichten uitgehold is en dat de noodzaak om discipline te handhaven het heeft moeten afleggen tegen een te grote fixatie op de rechten van de verdediging – dikwijls ten nadele van het algemeen belang. Dat evenwicht moet hersteld worden en we rekenen op de steun van de politieke verantwoordelijken van ons departement én van de syndicale organisaties om de langverwachte modernisering van het tuchtreglement op niet al te lange termijn te realiseren. Vanzelfsprekend zal ik daarbij aandachtig luisteren naar de voorstellen van onze vakorganisaties.

 

Maar zolang dat niet het geval is, kunnen we zelf al meewerken aan het in stand houden van ons kwaliteitsimago en de verdediging van onze waarden en korpsgeest. De morele moed hebben om collega’s terecht te wijzen wanneer ze over de schreef gaan, is daarbij een goeie start. Minstens even belangrijk is om te allen tijde, in alle omstandigheden, zelf het goeie voorbeeld te geven. Exemplo, zowel in wat we doen, wat we zeggen, hoe we ons kleden en hoe we elkaar begroeten. Zo maken een verzorgd uiterlijk en een nette, reglementaire kledij deel uit van het visitekaartje van Defensie en dat is een individuele verantwoordelijkheid. Maar de gebeurtenissen van mei en juni hebben vooral het belang aangetoond van onze verantwoordelijkheden bij het omgaan met extreem gedachtengoed en de manier waarop we ons uiten, o.a. op sociale media. De gedachten zijn vrij, maar aan de uiting van die gedachten en de daden die eruit voortvloeien zijn wel beperkingen verbonden als je een goeie ambassadeur voor en van Defensie wil zijn. Het vertrouwen van de maatschappij in Defensie zal nog verder groeien wanneer alle militairen en burgers van Defensie zich onthouden van extremistische praat en extreem gedrag.

 

Zichzelf regelmatig een spiegel blijven voorhouden, zonder de blik af te wenden, maakt ook deel uit van een professionele houding.

 

Michel HOFMAN
Chef Defensie